- droit
- droit1 [drwaa]〈m.〉1 recht 〈in vele betekenissen〉2 recht ⇒ aanspraak3 recht ⇒ heffing4 〈sport en spel〉rechterhand♦voorbeelden:1 〈België〉 docteur en droit • doctor in de rechtenà bon droit • met rechtdroit civil • burgerlijk rechtdroits civiques • burgerschapsrechtendroit constitutionnel • staatsrechtdroit coutumier • gewoonterechtdroit divin • door God gegeven rechtavoir plein droit de vie et de mort sur qn. • over leven en dood van iemand beschikkende plein droit • van rechtswegedroit privé • privaatrechtdroit public • publiek rechtdroit réel • zakenrechtfaire droit à qn. • iemand recht laten wedervarenfaire droit à une demande • een aanvraag inwilligenfaire son droit • rechten studerende droit • terecht(responsable) en droit • juridisch (aansprakelijk)→ force2 droits d'auteur • auteursrechten 〈vergoeding〉〈figuurlijk〉 avoir droit de cité qp. • ergens geaccepteerd zijndroits de l'homme • mensenrechtendroit d'option • voorkeursrechtdroit de reproduction • kopijrechtdroit du sang • geboorterechtde quel droit? • met welk recht?tous droits réservés • alle rechten voorbehoudenavoir des droits sur qn. • iets over iemand te zeggen hebbenavoir droit à qc. • recht hebben op iets; 〈schertsend〉iets op zijn bord krijgenavoir le droit pour soi • het recht aan zijn kant hebbenavoir un droit sur qc. • het recht hebben te beschikken over ietsêtre en droit de 〈+ onbepaalde wijs〉 • het recht hebben omqui de droit • de rechthebbende3 droit d'entrée • toegangsprijs; 〈douane〉invoerrechtdroit d'inscription • inschrijvingskostendroits de port • havenrechtendroit de timbre • zegelrecht4 un direct du droit • een rechtse directe————————droit2 [drwaa]〈bijvoeglijk naamwoord; ook bijwoord, m.〉1 recht ⇒ rechtop, rechtstreeks2 rechtschapen ⇒ rechtdoorzee, rechtvaardig3 rechter 〈tegenover linker〉 ⇒ rechts♦voorbeelden:1 〈figuurlijk〉 le droit chemin, la droite voie • het rechte padjupe droite • recht vallende rokaller droit au but • recht op z'n doel afgaanmarcher droit • recht lopen, rechtuit lopen; 〈figuurlijk〉op het rechte pad zijntout droit • rechtdoorau droit de • loodrecht open droite ligne • rechtstreeks, in rechte lijnle droit d'une monnaie • muntzijde van een geldstuk3 〈politiek〉 centre droit • gematigd rechts1. m1) recht2) rechterhand [sport]2. adj, adv1) recht(op), rechtstreeks2) rechtschapen, rechtvaardig3) rechter, rechts
Dictionnaire français-néerlandais. 2013.